Month: June 2005

Gunga Din

Gunga Din


YOU may talk o’ gin an’ beer
When you’re quartered safe out ‘ere,
An’ you’re sent to penny-fights an’ Aldershot it;
But if it comes to slaughter
You will do your work on water,          5
An’ you’ll lick the bloomin’ boots of ‘im that’s got it.
Now in Injia’s sunny clime,
Where I used to spend my time
A-servin’ of ‘Er Majesty the Queen,
Of all them black-faced crew   10
The finest man I knew
Was our regimental bhisti, Gunga Din.
    It was “Din! Din! Din!
    You limping lump o’ brick-dust, Gunga Din!
    Hi! slippy hitherao!   15
    Water, get it! Panee lao!
    You squidgy-nosed old idol, Gunga Din!”
The uniform ‘e wore
Was nothin’ much before,
An’ rather less than ‘arf o’ that be’ind,   20
For a twisty piece o’ rag
An’ a goatskin water-bag
Was all the field-equipment ‘e could find.
When the sweatin’ troop-train lay
In a sidin’ through the day,   25
Where the ‘eat would make your bloomin’ eyebrows crawl,
We shouted “Harry By!”
Till our throats were bricky-dry,
Then we wopped ‘im ’cause ‘e couldn’t serve us all.
    It was “Din! Din! Din!   30
    You ‘eathen, where the mischief ‘ave you been?
    You put some juldee in it,
    Or I’ll marrow you this minute,
    If you don’t fill up my helmet, Gunga Din!”
YOU may talk o’ gin an’ beer
When you’re quartered safe out ‘ere,
An’ you’re sent to penny-fights an’ Aldershot it;
But if it comes to slaughter
You will do your work on water,          5
An’ you’ll lick the bloomin’ boots of ‘im that’s got it.
Now in Injia’s sunny clime,
Where I used to spend my time
A-servin’ of ‘Er Majesty the Queen,
Of all them black-faced crew   10
The finest man I knew
Was our regimental bhisti, Gunga Din.
    It was “Din! Din! Din!
    You limping lump o’ brick-dust, Gunga Din!
    Hi! slippy hitherao!   15
    Water, get it! Panee lao!
    You squidgy-nosed old idol, Gunga Din!”
The uniform ‘e wore
Was nothin’ much before,
An’ rather less than ‘arf o’ that be’ind,   20
For a twisty piece o’ rag
An’ a goatskin water-bag
Was all the field-equipment ‘e could find.
When the sweatin’ troop-train lay
In a sidin’ through the day,   25
Where the ‘eat would make your bloomin’ eyebrows crawl,
We shouted “Harry By!”
Till our throats were bricky-dry,
Then we wopped ‘im ’cause ‘e couldn’t serve us all.
    It was “Din! Din! Din!   30
    You ‘eathen, where the mischief ‘ave you been?
    You put some juldee in it,
    Or I’ll marrow you this minute,
    If you don’t fill up my helmet, Gunga Din!”
‘E would dot an’ carry one   35
Till the longest day was done,
An’ ‘e didn’t seem to know the use o’ fear.
If we charged or broke or cut,
You could bet your bloomin’ nut,
‘E’d be waitin’ fifty paces right flank rear.   40
With ‘is mussick on ‘is back,
‘E would skip with our attack,
An’ watch us till the bugles made “Retire.”
An’ for all ‘is dirty ‘ide,
‘E was white, clear white, inside   45
When ‘e went to tend the wounded under fire!
    It was “Din! Din! Din!”
    With the bullets kickin’ dust-spots on the green.
    When the cartridges ran out,
    You could ‘ear the front-files shout:   50
    “Hi! ammunition-mules an’ Gunga Din!”
I sha’n’t forgit the night
When I dropped be’ind the fight
With a bullet where my belt-plate should ‘a’ been.
I was chokin’ mad with thirst,   55
An’ the man that spied me first
Was our good old grinnin’, gruntin’ Gunga Din.
‘E lifted up my ‘ead,
An’ ‘e plugged me where I bled,
An’ ‘e guv me ‘arf-a-pint o’ water—green;   60
It was crawlin’ an’ it stunk,
But of all the drinks I’ve drunk,
I’m gratefullest to one from Gunga Din.
    It was “Din! Din! Din!
    ‘Ere’s a beggar with a bullet through ‘is spleen;   65
    ‘E’s chawin’ up the ground an’ ‘e’s kickin’ all around:
    For Gawd’s sake, git the water, Gunga Din!”
‘E carried me away
To where a dooli lay,
An’ a bullet come an’ drilled the beggar clean.   70
‘E put me safe inside,
An’ just before ‘e died:
“I ‘ope you liked your drink,” sez Gunga Din.
So I’ll meet ‘im later on
In the place where ‘e is gone—   75
Where it’s always double drill and no canteen;
‘E’ll be squattin’ on the coals
Givin’ drink to pore damned souls,
An’ I’ll get a swig in Hell from Gunga Din!
    Din! Din! Din!   80
    You Lazarushian-leather Gunga Din!
    Tho’ I’ve belted you an’ flayed you,
    By the livin’ Gawd that made you,
    You’re a better man than I am, Gunga Din!

Rudyard Kipling

Asatru

Asatru


Bron: Wikipedia

Ásatrú (Ása = Asen [goden]; trú = [ge]trouw) is de oude, voorchristelijke religie van Noord-Europa.
In Scandinavië ook wel Forn Sed (de Oude Weg) genoemd.

De Germaanse mythologie heeft diepe wortels in de westerse cultuur, maar het bronmateriaal is historisch omstreden en dikwijls fragmentarisch of tegenstrijdig.

Belangrijke bronnen zijn onder andere de Edda en Saga die werden neergeschreven in IJsland tussen 1150 en 1400.
Vooral een verzameling gedichten uit het manuscript Codex Regius ook wel bekend als de “Poëtische (of Oudere) Edda” is belangrijk omdat het enkele van de vroegste literaire bronnen bevat.
Diverse gedichten uit deze Edda vormen duidelijk het basismateriaal voor de “Jongere (of Verhalende) Edda” van Snorri Struluson.

Andere bronnen vormen de folklore, geschiedenis en oudheidkundige vondsten van de Germaanse en Noordse volken.

Geloof stond in het Noordse heidendom niet zo centraal als bij het christendom.
Iemand was heiden als hij of zij deelnam aan de cultische riten en niet omwille van een bepaalde geloofsbelijdenis.
Er was geen duidelijk onderscheid tussen het wereldse en het heilige, het lichaam of de geest
De cultuur waarin deze godsdienst bloeide was gebaseerd op het stamverband en de daaraan verbonden eer.

Iemands identiteit en waarde was verbonden met het lidmaatschap van de Aett (Noorse clan).
Het voldoen aan de plichten van de Aett was hun maat voor wat moreel juist was en prijzenswaardig.
De interacties met de andere Aettr nam gewoonlijk de vorm aan van allianties, oorlogen of vendetta’s.
Deze culturele kenmerken werden geprojecteerd op de natuur en de Noordse cultuur zelf, zodat de interacties met de goden, geesten en voorouders de vorm aannam van diplomatie, pogingen hun goedaardige of kwaadaardige krachten te vriend te houden of af te weren waarvan verondersteld werd dat ze ten grondslag lagen aan overeenkomstige menselijke gedragingen of natuurverschijnselen.
Diverse praktijken waren voor hen belangrijk.
Een van de bekendste was de Blót, seizoensgebonden vieringen waarbij giften aan de bij het seizoen passende goden werden geofferd en pogingen werden gedaan het komende seizoen te duiden.
Soms werden ten tijde van crises om ongeveer dezelfde redenen soortgelijke vieringen georganiseerd.

Op zijn toppunt was ásatrú het meest populaire geloof in heel Noord-Europa.
Rond het jaar 1000 was het alleen nog te vinden in IJsland en Zweden.
In Zweden was het tot 1085 te vinden, tot die tijd deelde de koning nog het geloof.
Om economische redenen deed toen ook daar het christendom zijn intrede.

Moderne vormen
De gereconstrueerde en weer tot leven gewekte godsdienst Ásatrú dook voor het eerst op in het boek “Fjallkonan” in 1885 en vervolgens in “Heiden-tradities in IJsland” van Ólafur Briem geschreven in 1945.

In 1972 is het een officieel geloof geworden in de Scandinavische landen, nadat IJslandse dichter Gothi Sveinbjorn Beinteinsson het had gepromoot bij de regering.
Ook in verschillende Europese landen is het nu een officieel erkend geloof.

Ásatrú, nationaal-socialisme en racisme
Rond 1900 maakten verschillende Duits-nationalistische verenigingen gebruik van tradities uit de Germaanse en Noordse mythologie.
Vanaf de jaren 1920 ging ook Adolf Hitler en zijn NSDAP gebruik maken van de Ásatrú symboliek (vergelijk het gebruik van de swastika.
In tegenstelling tot het internationalisme van het christendom sloot het etnisch-autochtone karakter van de Ásatrú perfect aan bij hun racistische denkbeelden.
Bovendien bewonderde men dat in Ásatrú de daad, eer en heldendood worden verheerlijkt.
Sommige rechts-extremistische groeperingen leggen nog steeds deze link tussen racisme en de Ásatrú.
Onder de naam Ásatrú wordt ondermeer de neofascistische Nordische Zeitung van Jürgen Riger gepubliceerd.