We waren bezig met de begrafenis van mijn vader op een eiland, daarvoor moest veel geregeld worden.
De toegang tot de grafplek ging via een doolhof van houten wanden met glazen ramen.
De grafplaat was een mozaiek van wit marmer met een rode roos bovenaan, de ondergrond was spiegel glas.
Vele genodigden, een namenlijst vol met Chinese namen.
Iemand liet de plaat tijdens het plaatsen vallen, het bovenste derde deel (waar de roos op stond), brak zodat het roos-gedeelte gescheiden was van de rest door een breuk, en de spiegelvloer was gebarsten.
Er moest snel vervanging geregeld worden, mijn vader was er levend (!) bij tijdens het geregel.
Het eiland bleek een soort tussenwereld, waar allerlei entiteiten: geesten van overledenen, natuurgeesten, emoties nog rondhingen voordat ze verder konden gaan naar de volgende wereld.
Terijl ik de entiteiten hielp om verder te gaan, voelde ik in halfslaap hoe in de wakende wereld mijn buikkramp wegtrok.